die beminde onbekende
verscheen pardoes op doek
als een unieke zonnewende
schildert zij op mijn verzoek
ik zeg dame zo dichtbij
schuif mee aan mijn banket
als een clair-obscur portret
blaast zij een wolk opzij
met jou wil ik de stad
induiken onverwacht
ik huldig jou tot woordenschat
crescendo klinkt de nacht
wil jij met mij gaan tweeluiken
als collectief barok
laat ons dan het donker fnuiken
en dansen in amok
ik vind ze niet eens
dat ik haar graag wilde
zeggen hoezeer ik haar bewierook
begon ze steevast over koetjes
of bracht water aan de kook
met haar neus de andere kant op
vraagt ze wat ik wil
laten we toch mijn ding
we rijden verder downhill
dat ze uitgedaagd wil worden
doch vrij in hoofd en handelen
in een eenzame sprint
stuurt zij me wandelen
ik zet haar een spiegel voor
ze geeft me gelijk
met bochten in het vel
fietsen we enkel in haar wijk
ze zegt ik droog je tranen
niet de yin kan zonder jank
met opgetrokken wenkbrauw
zet zij mijn straten blank
wat zou jij anders
doen in dit labyrint
‘k zou die bovenkamer
verven in een zachtere tint
waar ligt de grens tussen
lief of liever niet
verstopt onder harten aas
of door de mazen van ’t vergiet
onderhuids zat zij
te diep in het plombeer
maar ik vind ze niet eens
zo bijzonder mooi meer
over landsgrenzen heen
ze tokkelt mij een tango
in een jamsessie op maat
als onmisbaar couplet
voegt zij woord bij daad
op top van de ladder
toont zij haar talent
zij is majeur
op ieder moment
wanneer ze snaren raakt
klinkt zij als corazón
met lach en wimpel
vertaal ik haar chanson
met bravoure zingt ze
haar refrein in eerste stem
als een oorwurm blijft ze
hangen heel ad rem
over landsgrenzen heen
maken wij beslist muziek
dan stemmen we elkaar
tevree in hitsig trafiek
ik vraag haar deze dans
we gooien een akkoord
dan leid ik haar mijn wereld in
swingen we samen voort
wacht september af
of de zomer zingt
in herfst of bij wind
zacht neuriet als er
vlokken vallen op het veld
of de bloem nog geurt als
sneeuw haar blad besmeurt
lief vraagt of zij er ook
in ’t donker wezen mag
of ze warm door winters walst
op tippen of kapotte sok
en als een pasgeboren vuur
haar tessituur aanblaast
wacht september af
dan weet je of het knikken
toch weer schudden wordt
of de poort zich onherroepelijk
rond de harten sluit
kan er in een volle klas
echt niemand meer bij
vraagt ze terwijl de zon
haar boek danig dichtslaat
het wereldwijde in
draadloos verbinden wij
elkaar het wereldwijde in
met vervlochten vingers
weven we een veilig web
bij elke verzonden blik
ontvangen we signaal
met een lach de ether door
synchroon vertellen wij verhaal
als hard en soft zijn wij geallieerd
verbreek nimmer het net
maar surf de lengte langs
zonder dat je ons bezeert
groentje
soms tranen wij
ons verdriet tegemoet
dan gieten we de grond
onder eigen voet
een groentje groeit pas
als het nu en dan te water gaat
zongedroogd de dagen rond
neemt het geen blad
meer voor de mond
dan kijkt het steen en been
over onkruid heen
noem mij anders
soms ben ik niets
meer dan wat ze denken
schuilt de waarheid voor
natte vingerwerk of in de
kleine letters van hun roman
dat kan
noem mij anders
Lola dan ren ik van je
weg en wijzen ze me na
pas op voor dat stuk
verdriet is niet pro
eerder een tikkel contra
noem mij anders
dan ben ik zoals jij
me boetseert met vlugge vegen
als was ik flarden van mezelf
wie heeft dat beeld per abuis
te zien gekregen
als een canvas hang ik
tot jouw fantasie de sprint inzet
verbeeld me tot ik ben
kader me in de situatie
tot ik mezelf wederom herken
altijd bij
onverwacht sla ik
mijn vleugels sierlijk uit
dan scheer ik langs jouw
oppervlak en raak het dons
van pasgeboren drift
met strakke blik kijk ik
hoe jij dobberend lonkt
hoe de kring in ‘t water
om ter gulzigst pronkt
als reiger zie ik jou
vanuit de verte graag dichtbij
dan rijg ik ons en wij
tot prikkelende zin
een rode draad
blijft altijd bij
zou de zee
zou de zee zich zorgen
baren over hoe zij
in de oren klinkt
of ebt haar overvloedig ruisen
weg na volle maan
zou de zee zich morgen
sparen om meer
te geven als de tijd
of schrijft ze dat komen en terug
toe aan haar aantrekkelijkheid
zou de zee zich waarborgen
te zijn wat haar drijft
samen wakker
als ochtendmist blijf ik
hangen in haar dageraad
en verstoor de droom
die vrijheid heet
een glimp glimlach
koffie als dat mag
haar stralend humeur rijst
als deeg met doek
’t schijnt dat samen
wakker nu en dan
niet meer volop smaakt
het hart de brug maakt
want wie wil er zo vroeg
goud in de mond