dat ik haar graag wilde
zeggen hoezeer ik haar bewierook
begon ze steevast over koetjes
of bracht water aan de kook
met haar neus de andere kant op
vraagt ze wat ik wil
laten we toch mijn ding
we rijden verder downhill
dat ze uitgedaagd wil worden
doch vrij in hoofd en handelen
in een eenzame sprint
stuurt zij me wandelen
ik zet haar een spiegel voor
ze geeft me gelijk
met bochten in het vel
fietsen we enkel in haar wijk
ze zegt ik droog je tranen
niet de yin kan zonder jank
met opgetrokken wenkbrauw
zet zij mijn straten blank
wat zou jij anders
doen in dit labyrint
‘k zou die bovenkamer
verven in een zachtere tint
waar ligt de grens tussen
lief of liever niet
verstopt onder harten aas
of door de mazen van ’t vergiet
onderhuids zat zij
te diep in het plombeer
maar ik vind ze niet eens
zo bijzonder mooi meer