de sterren in haar ogen
knippen gaandeweg hun lichtjes uit
haar nachten lonken liever laat
dan kijk ik graag naar boven
als in een wolk van woorden
zwijmelt zij de avond in
dan tuimelt ze in sluimerstand
en is ’t de roes die van haar wint
ver boven het donker heen
daar waar je van een berg valt
verklapt zij haar beeldenstorm
die ze alleen ’t water toevertrouwt
haar hart bonkt haar slapen wakker
wie weet wat zij aanschouwt