mijn kijkers wagenwijd
als ik haar water raak
dan weet ik dat ze van me slurpt
zoals van thee voor ’t slapengaan
haar ogen als een volle zee
waarop mijn vlot gretig deint
ik vaar subtiel haar randen af
voor dat zij voorgoed verdwijnt
bij valavond keert haar tij
dan ebt ze weg van d’ overvloed
en voor ’t krieken van de koffie
zwemt ze tranen tegemoet
ik strand op keien
geef kusjes op m’n knie
en als de avond dag zegt
sjor ik me vast en zeker
zij is mijn meer
niet minder dan dat
gaarne ga ik kopje onder
maar liever adem ik haar
niet uit